Wetenschappelijk onderzoek door Mark Holthuis naar de arbeidsmarkt voor psychologen.

Onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van psychologen

 

Wetenschappelijk onderzoek door Mark Holthuis naar de arbeidsmarkt voor psychologen.

 

In dit onderzoek is de arbeidsmarktpositie van afgestudeerde psychologen van de Universiteit van Amsterdam onderzocht. De onderzochte groep bestaat uit psychologen die zijn afgestudeerd tussen 1 augustus 1991 en 1 september 1993. De respons bedraagt 61% (240 respondenten). Van de responsegroep is bijna drie-kwart vrouw, en bijna drie-kwart van de respondenten heeft een leeftijd tussen de 24 en 32 jaar. Het merendeel (70%) is toegelaten aan de Universiteit middels het V.W.O. Van de respondenten heeft 34.6% Klinische Psychologie gestudeerd, 24.2% Arbeids- en Organisatiepsychologie, 13.3% Sociale Psychologie, 12.9% Psychonomie, 12.5% Ontwikkelingspsychologie, 7.1% Psychologie van Arbeid en Gezondheid en 3.3% Methodenleer.

Van de onderzoeksgroep heeft 73.3% een baan. Wanneer het aantal niet-werkzoekenden van de totale groep wordt afgetrokken is uiteindelijk 22% werkloos. Bij de afstudeerrichting Klinische Psychologie wordt het laagste percentage werkenden aangetroffen (67.5%). Vervolgens komen Arbeids- Organisatiepsychologie (74.1 %), en Sociale Psychologie (75%), Psychologie van Arbeid en Gezondheid (76.5%), Psychonomie (77.4%), Ontwikkelingspsychologie (80%) en tenslotte Methodenleer (100%).

Van de werkenden heeft 47% deze baan voor, of op het moment van afstuderen. Na acht maanden heeft 90% een baan. Van deze groep is 60% na de eerste baan niet meer van baan veranderd. Van de werkenden heeft 95.5% een betaalde baan, 53.1 % heeft een tijdelijke baan, en van deze laatste groep heeft 63.6% (misschien) kans op een vaste baan. Men werkt gemiddeld 31.4 uur per week, 15% werkt 20 uur, en 35% werkt 40 uur.

Vier-vijfde van de werkenden heeft een baan die redelijk tot precies op liet niveau van de opleiding, ligt, 73% heeft een baan die qua inhoud in het verlengde ligt van de studie. Ongeveer de helft van de werkenden heeft een baan waar specifiek een psycholoog voor werd gezocht. Bij de overige helft werden vooral sociale wetenschappers, H.B.O.'ers, managers en trainers gevraagd. De meeste werkenden hebben werk als onderzoeker (waaronder ook A.I.O.' s), hulpverlener en/of adviseur. Daarnaast zijn veel respondenten werkzaam als trainer, docent, coördinator, beleidsmedewerker en zelfstandig ondernemer.

Van de werkenden heeft ongeveer een derde een baan gevonden via een advertentie. De meeste respondenten vonden echter via netwerken (vrienden, werkgevers, de U.v.A., stage, eerder werk) een baan. Ook werd werk gevonden via (een) open sollicitatie(s). Respondenten zijn van mening dat vooral de opleiding, de eigen bekwaamheid en relevante ervaring hebben bijgedragen aan het vinden van werk.

Er zijn geen verschillen gevonden tussen leeftijd, sexe, soort stage (onderzoek of praktijk/intern of extern), vooropleiding en het al dan niet hebben van werk. Wel is er verschil tussen respondenten die langer zijn afgestudeerd, en respondenten die recent zijn afgestudeerd. Van de respondenten die in 1991 zijn afgestudeerd heeft 87% een baan, van de meest recent afgestudeerden (juli-augustus 1993) heeft 58% een baan. Van de respondenten met een baan, is 38.8% op zoek naar ander werk. Het grootste aantal werkenden dat op zoek is naar ander werk is gevonden bij Ontwikkelingspsychologie namelijk 58,3%. Vervolgens komen Klinische Psychologie (46,6%) en Psychologie van Arbeid en Gezondheid (46,1 %).

Van de werkzoekenden heeft ongeveer de helft na het afstuderen een baan gehad, vooral in de hulpverlening of als onderzoeker. De meeste werkzoekenden zijn op zoek naar een baan als hulpverlener, onderzoeker, adviseur, trainer, beleidsmedewerker, docent en/of coördinator. Volgens de respondenten die werk zoeken zijn de arbeidsmarktsituatie, het geringe aantal interessante functies, een tekort aan relevante ervaring, het niet aansluiten van de opleiding bij de arbeidsmarkt, een tekort aan specifieke vaardigheden en een tekort aan connecties de belangrijkste oorzaken waarom nog geen baan is gevonden. Van de groep respondenten (15 van de 240) die niet naar werk zoekt geven zes respondenten als reden dat ze bezig zijn met een andere of een nieuwe studie, vier dragen zorg voor kinderen.

In het onderzoek is ook gevraagd naar een evaluatie van de opleiding. Uit het gemiddelde cijfer (6.9) van de respondenten en het lage aantal onvoldoendes valt te concluderen dat de respondenten redelijk tevreden zijn over de gevolgde opleiding. Er zijn echter wel zaken die volgens de respondenten verbeterd zouden kunnen worden Zo zou er meer de nadruk moeten liggen op kwaliteit in plaats van kwantiteit: in plaats van een boek uit het hoofd te leren zou er meer aandacht moeten worden besteed aan creativiteit en inzicht, zoals het schrijven van papers. Het onderwijs zou daarbij minder massaal moeten, en meer in mentorgroepjes waarbij ook meer tijd is voor discussie. Ook het (als te weinig ervaren) contact tussen student en docent/Faculteit zou zo beter en frequenter worden. Over het algemeen vinden respondenten dat er teveel de nadruk ligt op onderzoek, afgestudeerden zouden meer aandacht willen voor praktische vaardigheden (bijvoorbeeld het houden van een referaat) en praktijkervaring (stage). Tenslotte verloopt de overstap van studie naar werk niet soepel: de theorie sluit niet aan bij de praktijk, en men vindt de voorbereiding op de arbeidsmarkt door middel van voorlichting en loopbaanoriëntatiecursussen onvoldoende.

Vergelijkingen met onderzoeken aan andere Faculteiten en het eigen onderzoek uit 1991 zijn problematisch vanwege verschillen in meetmoment. Met enige reserves kan geconcludeerd worden dat de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden aan de U.v.A. vergelijkbaar is met die van afgestudeerden van andere universiteiten. Ongeveer een kwart van de respondenten heeft geen werk, en 40% van de werkenden is op zoek naar ander werk. In vergelijking met onderzoek aan de U.v.A. uit 1991 (Breyer) is er weinig veranderd, met uitzondering van een daling van het aantal werkenden bij Arbeids- en Organisatiepsychologie.

Aanbevolen wordt onder andere een explicieter onderscheid te maken tussen een theoretische en op onderzoek gerichte variant en een meer praktische, op vaardigheden gerichte variant. Meer aandacht kan besteed worden aan praktische, communicatieve vaardigheden. Ook kan een actiever stage beleid worden gevoerd. Als laatste kan de voorlichting aan de huidige en (aankomende) studenten worden verbeterd. Er zijn reeds initiatieven genomen om een cursus (solliciteren, arbeidsmarktoriëntatie) speciaal voor psychologen op te zetten. Ook studenten zelf kunnen hun positie verbeteren door bijvoorbeeld meer werkervaring op te doen.

 

Drs. M.B. Holthuis